Liite:Verbitaivutus/hollanti/passeren

Wikisanakirjasta
Nominaalimuodot
infinitiivi passeren
partisiipin preesens passerend
partisiipin perfekti gepasseerd
apuverbi hebben/zijn
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. passeer passeren 1. passeerde passeerden 1. heb/ben gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 1. had/was gepasseerd hadden/waren gepasseerd
2. passeert passeren 2. passeerde passeerden 2. hebt/bent gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 2. had/was gepasseerd hadden/waren gepasseerd
3. passeert passeren 3. passeerde passeerden 3. heeft/is gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 3. had/was gepasseerd hadden/waren gepasseerd
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. passere passeren 1. passeerde passeerden 1. hebbe/zij gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 1. hadde/ware gepasseerd hadden/waren gepasseerd
2. passere passeren 2. passeerde passeerden 2. hebbe/zij gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 2. hadde/ware gepasseerd hadden/waren gepasseerd
3. passere passeren 3. passeerde passeerden 3. hebbe/zij gepasseerd hebben/zijn gepasseerd 3. hadde/ware gepasseerd hadden/waren gepasseerd
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. passeer passeert