Liite:Verbitaivutus/hollanti/bijten

Wikisanakirjasta
Nominaalimuodot
infinitiivi bijten
partisiipin preesens bijtend
partisiipin perfekti gebeten
apuverbi hebben
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. bijt bijten 1. beet beten 1. heb gebeten hebben gebeten 1. had gebeten hadden gebeten
2. bijt bijten 2. beet beten 2. hebt gebeten hebben gebeten 2. had gebeten hadden gebeten
3. bijt bijten 3. beet beten 3. heeft gebeten hebben gebeten 3. had gebeten hadden gebeten
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. bijte bijten 1. bete beten 1. hebbe gebeten hebben gebeten 1. hadde gebeten hadden gebeten
2. bijte bijten 2. bete beten 2. hebbe gebeten hebben gebeten 2. hadde gebeten hadden gebeten
3. bijte bijten 3. bete beten 3. hebbe gebeten hebben gebeten 3. hadde gebeten hadden gebeten
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. bijt bijt

tai Amsterdaminslangissa

Nominaalimuodot
infinitiivi bijten
partisiipin preesens bijtend
partisiipin perfekti gebijt
apuverbi hebben
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. bijt bijten 1. bijtte bijtten 1. heb gebijt hebben gebijt 1. had gebijt hadden gebijt
2. bijt bijten 2. bijtte bijtten 2. hebt gebijt hebben gebijt 2. had gebijt hadden gebijt
3. bijt bijten 3. bijtte bijtten 3. heeft gebijt hebben gebijt 3. had gebijt hadden gebijt
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. bijte bijten 1. bijtte bijtten 1. hebbe gebijt hebben gebijt 1. hadde gebijt hadden gebijt
2. bijte bijten 2. bijtte bijtten 2. hebbe gebijt hebben gebijt 2. hadde gebijt hadden gebijt
3. bijte bijten 3. bijtte bijtten 3. hebbe gebijt hebben gebijt 3. hadde gebijt hadden gebijt
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. bijt bijt